Jean François Michel - Dagboek van een Mechelaar naar China in 1752
12 nov (1752)
Tijdens de morgen vertelden de matrozen wat ze gisterenavond tussen 10 en 12 uur hadden waargenomen onder het wateroppervlak: Het geleek op vuur onder het wateroppervlak. Het waren kleine zaadjes van grote vissen. Een matroos schepte wat van deze verschijningen uit het water en bekeek ze nader doch zag er maar weinig vormen van een vis in.. “Het” was 3 duim lang en had een duim egale lengte. Het lichaam had een grijzachtige en transparante kleur. Alleen de kop had wat weg van een vissehoofd, die zich begon te vormen vanaf de ogen en de snuit. Volgens de waarnemingen van deze middag zaten we op 16 graden 45 minuten noorderbreedte, terwijl de zon begon te verdwijnen achter de bergen. Het was het eiland Boa Vista, één van de 10 Kaapverdische Eilanden.
13 nov
Deze morgen passeerden wij het eiland langs stuurboord. Het zag er zeer hoog uit met zijn bergen en men zegt dat het slechts schaars bewoond is. Het bevindt zich maar 16 mijl van Sao Tiago, dat het grootste en belangrijkste van de Kaapverdische eilanden is. We hopen er met de genade Gods morgenvroeg te arriveren en het anker uit te gooien te Porto Prayo, de plaatselijk haven. We zouden daar enkele dagen blijven om water en fruit op te slaan en om ons in staat te stellen om een reis van 3 à 4 maanden naar het nauw van Sonda te kunnen aangaan.
14 nov
Wij zeilden heel de nacht enkel met het kleine en het grote marszeil, want we dachten gisterenavond dat we maar 3 mijl van Sao Tiago verwijderd waren. Deze morgen zagen we aan stuurboord het eiland op korte afstand, we hadden haar kaap zelfs nog niet voorbijgevaren. Daar er mist was konden wij het nauwelijks onderscheiden van de wolken. Tegen de morgen waren we ineens maar twee karabijnschoten meer verwijderd van land, de stuurmannen waren verrast, zij hadden hun koers nochtans gewijzigd om dit euvel te vermijden. Zij gaven als reden de noordoostelijke zeestroming aan die in deze streken heerst en die ons naar het eiland had gestuurd. Daarna gaf de kapitein bevel de zeilen op te rollen. Met een gunstige wind dreven wij langs het zuidwestelijke deel van het eiland waar wij het kleine stadje Porto Prayo zagen. Voordat wij er aankwamen zwom er achter onze boot een rode vis. De zoon van de kapitein trachtte hem te spiezen. Toen hij de vis in de boot wou trekken viel hij terug van de spies pardoes terug in het water. Hij dreef dood aan de oppervlakte met zijn buik naar boven. Daar ging onze lekkere maaltijd! We dreven de baai van Porto Prayo binnen en we wierpen het anker uit om 12 uur ’s middags op 8 zeevadem. We begroetten de stad met 11 kanonschoten. Deze groet werd niet beantwoord. Enkel de Portugese vlag werd op het eiland gehesen. Na deze begroeting zond onze Kapitein zijn Luitenant naar de plaatselijke Gouverneur om hem te vragen om vers water en fruit op te slaan. Toen de Luitenant terug aan boord kwam had hij een meloen en enkele bananen bij zich, die de Gouverneur hem als geschenk had meegegeven. Dezelfde Gouverneur had ons ook de toestemming gegeven om zoveel voorraad op te slaan als we maar wilden. We zagen hier ook een Engels fregat aan het anker. Het kwam terug van Guinea, met aan boord een dertigtaltal kamelen om te verhandelen in Oost-Indië tegen suiker en stoffen. Deze laatste nieuwe vorm van handel word zeer winstgevend ingeschat.
15 nov
De kapitein en de supercargas gingen om 10 uur ’s ochtends aan land om de gouverneur te bedanken voor zijn gastvrijheid. Ze werden begroet vanaf ons schip met 9 kanonschoten. Na de middag kwam de gouverenur van het eilandje Mayo, een neger of een mulat, bij ons aan boord. Hij had 2 sloepen bij geladen met kokosnoten, pisans, meloenen, sinaasappelen en suikerrietstokken. Hij had de bedoeling om deze goederen te ruilen voor tabak, pijpen, oude klederen, onderhemden, schoenen en andere zaken bedoeld om het lichaam te bedekken. De eilandbewoners zijn zo arm en zo verstoken van kleding dat ze bijna naakt zijn en zonder hoeden of mutsen om zich te beschermen tegen de weersomstandigheden en de kracht van de zon. Deze armoede bestaat in alle 10 de eilanden.
De gouvereneur van Mayo was goed gekleed, behalve zijn hoed die geen 2 stuiver waard was. Ik ruilde 6 pijpen tegen 18 sinaasappelen. Tegen de avond kwam de kapitein van de Engelse fregat bij ons aan boord om onze kapitein te begroeten en hem welkom te heten in Porto Prayo. Hij werd uitgenodigd om bij ons aan boord mee het avondmaal te nuttigen en bleef aan boord tot tegen middernacht
Enkele Moren kwamen ons met hun sloep ’s ochtends vruchten presenteren en terwijl zij vaarden, viste één van hen alleen met een vislijn. Hij wierp eerst een verhakkelde vis in het water, die langzaam zonk en zich verbreidde. Tal van vissen, waarvan deze zee krioelt, stortten zich op deze prooi en als de visser meent dat er genoeg zijn - wat men duidelijk in dit helder water kan zien - trekt hij zijn lijn op. Hij heeft langs vier zijden een haak, zodanig dat er 2 à 3 vissen aan zijn haak bengelen. Bovenop hangt er aan elke haak een lokaas. Ik zag vissen die aan deze haken hingen met hun buik en hun staart. Ik stond er verbaasd van hoeveel vissen hij op een halfuur ving. De meeste van deze vissen waren een soort makreel maar groter en dikker. Er waren er ook die lijkten op onze baarzen. De eerstgenoemde soort worden hier cavallios genoemd en zijn zeer lekker. Onze matrozen merkten heel wat varieteiten op, onder andere een rode vis, gebouwd zoals onze schelvis maar dikker. Deze zee is ongelooflijk rijk aan visvarieteiten.
De inboorlingen van dit land zijn echter zo lui dat ze de moeite niet doen om ze te vangen, er zich mee te voeden of ze te verkopen. Ze stellen zich tevreden met maïskolven en graanbrood, vergezeld van water en fruit dat hier groeit zonder aangeplant of gezaaid te zijn.
Na de maaltijd gaf de kapitein me de toelating om aan land te gaan. Ik nam mijn handelsboeken mee in de sloep. We konden niet uitstappen zonder dat de matrozen ons op hun rug droegen. Indien de sloepen te dicht tegen land zouden gestationeerd zijn zouden zij beschadigd worden door de golven. Ik zette voet aan land op twee geweerschoten van de stad. Op deze plaats kwamen wij terecht in een inderhaast opgezette markt van alle soorten fruit, gevogelte en vlees, want als de inwoners van de stad de begroetingsschoten van de aanlandende schepen horen, haasten ze zich naar deze plaatsen met hun waren. Deze plaats is zelf maar een dik geweerschot van de stad verwijderd. Om de stad die op een berg gelegen is, te bereiken dient iets dat moet doorgaan voor een trap tot op een hoogte van 100 voet, gemaakt door de natuur op de rotsen, gevolgd te worden.
De kleur en de soort van rots is bruinachtig, zoals de stenen die men graaft aan de Rousseberg te Leuven. Men komt binnen door een heel lichte poort, lijkend op onze poorten. Aan de linkerzijde is er een bewakingsplaats waar we 4 negers zagen. Zij lijken nauwelijks op soldaten. Elke bewoner van de stad en het district is verplicht om beurtelings de stadspoort te bewaken.
De 10 eilanden die onderhorig aan de Portugese Koning zijn, worden bevolkt door negers en enkele mulatten. Men heeft er ook slaven, die aangekocht zijn in Guinea. Hun kinderen blijven nadien ook slaven.
De 4 bewakende negers hebben een geweer bij zich maar dragen geen uniform. Ze zijn bijna helemaal naakt, zonder onderhemd en schoenen. Het lijken me eerder bandieten dan soldaten. Dertig passen verder verblijft de pastoor, die voor zijn deur staat. Ik stelde hem voor te praten in de Latijnse taal, om de gelegenheid te krijgen bij hem binnen te komen, zijn huis en meubelen te bekijken en mij te informeren over de bijzonderheden van dit land.. Ik gaf hem een compliment et noemde hem Amplissime Domine. Hij antwoordde heel gratieus en nodigde ons uit om binnen te komen in zijn hut, die bestond uit 2 kamers onder één dak. Zijn bed stond links en was niet voorzien van gordijnen. De muren hadden geen behang, het geheel was geen 5 piasters waard. In de tweede kamer verbleven 3 slaven en hun kinderen. Deze kinderen liepen naakt door de kamer zoals kikkers Ik uitte mijn verwondering tegenover hem dat hij zo een onwelvoeglijke schouwspelen toeliet. Hij antwoordde mij dat het hier zo de manier van leven was.
Ons gesprek breidde zich uit. Hij vertelde mij dat zijn naam Pedro Gomez was en dat zijn voorouders afstamden van de Koningen van Portugal, maar dat noch hij noch zijn vader wettelijke nazaten waren. Hij wou me de patentbrieven van zijn status laten zien doch ik onderbrak zijn snoeverij door te vragen hoeveel communicanten hij had, waarop hij het getal 1000 vooropstelde.
Er waren 11 parochies op dit eiland, dat 20 mijl omtrek kent, de twee steden van Sao Tiago en Ribera Grande uitgezonderd. Dit eiland is het grootst en het meest bevolkt. Het is zeer vruchtbaar maar door de luiheid van de negers produceert het slechts dat wat de natuur hun gratis wil geven. Er zijn geen wijngaarden. De wijn hier komt van Portugal of een ander, vreemd land. Ze hebben goede tabak, die een beetje de smaak heeft van deze uit Brazilië, waarvan hij me de smaak in poedervorm liet proeven, doch men wil hem amper verbouwen. Er groeit ook indigo (zonder verbouwing) en de geiten werpen 4 maal per jaar geitejongen, soms tot 4 exemplaren per keer. Er is veel gevogelte, zoals Indische hanen, parelhoenen, kippen, rode patrijzen en kapoenen. Er zijn tal van bokken, geiten en geitejongen en ze zijn zeer lekker. De runderen en de ossen zijn, zoals in onze gewesten, eveneens smaakvol en dit omdat ze niet voortkomen van de buffel. Alles bij elkaar genomen zou dit een aards paradijs kunnen zijn als het niet verwarloosd werd door de luiheid van de bewoners.
De pastoor bood ons een glas wijn uit een reeds begonnen fles aan die hem gisteren vanuit onze boot aangeboden werd. Ondanks zijn armoede toont hij ons zijn goed hart. Wij verdunden de wijn met vers water. Het was een feest deze wijn te drinken daar we reeds 40 dagen van deze drank verstoken waren gebleven. Ik vroeg hem of hij een goede kelder had of een pomp om zijn wijn af te koelen, waarop hij me antwoordde dat niemand dit hier had en dat hier enkel water gedronken werd. Dit water werd door de slaven aangevoerd uit een publieke wateropslagplaats buiten de stad in de weiden.
Ik bekeek de struktuur van zijn hut waarvan de muren een dikte hadden van 2,5 voet en een hoogte van 12 voet. De kamers waren niet overwelfd. Het dak bestond uit een soort combinatie van ineengevlochten riet en hout. In de kamer waren twee deuren, en één venster zonder glas. De eilandbewonders laten alle deuren en vensters open gedurende de dag om te verluchten.
Om 3 uur stapten we op en vroegen de pastoor om ons naar de Goeverneur te brengen, waarop hij antwoordde dat de Gouverneur aanstonds ging komen in verband met zijn nieuw huis en dat hij ons ondertussen zou vorstellen aan de kolonel. Ik was zeer tevreden en gelijkertijd nieuwsgierig om het huis van een hoge officier te bekijken.
De Kolonel liet ons binnen in zijn huis, zeer gelukkig nog eens een Europeaan te zien. Hij vertelde dat eigenlijk een Ier was en dat hij goed Latijn praatte en een beetje Frans. Hij was reeds 18 jaar op deze eilanden. Ik bekeek zijn meubelen en zijn huis. Ik vond het nog kleiner en lager als dit van de pastoor. Aan zijn meubels zag ik dat hij nog armer gehuisvest was dan de plaatselijke geestelijke. Ik nam de vrijheid hem te vragen of de woningen in de stad Sao Tiago en Ribera Grande niet groter waren dan hier, waarop hij me antwoordde dat de belangrijkste huizen 3 kamers hadden en dat deze steden weinig meer te bieden hadden. Porto Prayo en dat Sao Tiago waren erg achteruitgegaan in vergelijking met de tijd vlak na de Ontdekking, toen men ook vaststelde dat de baai van Porto Prayo de meest geschikte plaats was om voor anker te gaan. De bodem is er zandachtig, en die van Sao Tiago is meer slijkerig.
De hutjes van de negers zijn nog kleiner. Ze maken hun woongelegenheden zo groot of zo klein ze maar willen. Hun luiheid weerhoudt er hen van om hen groter te maken, niettegenstaande ze over de nodige bouwstoffen beschikken. Hun hutten zijn zo klein dat er een frivool paard over heen kan springen. Ze zijn in de lengte gebouwd, de hoogte van het dak is 6,5 voet, de ingang 4 voet. Het merendeel heeft geen venster, wel een ingang aan de achterkant en de voorkant. Ik vind dat deze mensen leven zoals in de eerste eeuw, zij verlangen enkel te overleven.
Om terug te komen op de Kolonel: ik kon het niet laten hem te vragen waarom de negers zo fel bewapend rondlopen in de stad en in de velden en waarom de gouverneur dit toeliet. Hij antwoordde dat dit hier de gewoonte was. Ik bemerkte dat iedereen die zijn deur voorbijliep anders bewapend was. De ene had een pistool in zijn schouderriem, de andere een geweer, een degen, grote messen, sabels of grote stokken. Hij verwittigde ons om niet rond te lopen aan de stranden zonder “goed” gezelschap. Ieder neger van dit eiland is in staat om vreemdelingen aan te vallen, voor hun kledij. Ze zijn bandieten als de gelegenheid zich voordoet. Er zijn al enkele precedenten geweest, vooral na het ondergaan van de zon. Hun luiheid en zin om enkele kledingstukken te dragen, gecombineerd met hun grote armoede moedigt hen aan tot deze aanslagen.
Ik zag in dit huis ook twee slavenkinderen spelen met de dochter van de Kolonel. Deze slavenkinderen waren naakt, maar zijn dochter was gekleed in een katoenen jurk zonder plooien en een soort overjasje van dezelfde inheemse stof. Ik schatte haar 6 jaar en de slaafjes 4 à 5 jaar. Ik nam de vrijheid hem te vragen of hij dit kon aarden zijn dochter op deze manier te zien spelen met zo’n twee naakte kinderen. Hij antwoordde mij dat hij hieraan gewoon was vanaf zijn kinderjaren.
Voordat we weggingen vroeg de kolonel mij of wij geen thee of wijn te koop hadden. Ik begreep dat hij mij liet verstaan dit als geschenk te krijgen. Ik antwoordde hem dat onze reserves beperkt waren, zelfs bijna niet voldoende om zo een lange reis te kunnen doorstaan. Om hem te onderbreken vroeg ik hem waar ik indigo zou kunnen zien groeien. Hij beval een slaaf om een indigoplant, die zich slechts op drie passen van hier bevond, uit de grond te trekken. Deze plant groeide weelderig voor zijn huis, zonder teelt. Voor katoenplanten moest ik mij naar de berg in de weide begeven, daar waar onze matrozen water ophaalden. Tijdens dit onderhoud wandelde de Gouverneur voorbij de deur terwijl wij buitenkwamen. Ik gaf Zijn Excellentie een compliment in het Frans, wat de Kolonel hem doorvertaalde. We verlieten de Kolonel en de Gouverneur en wandelden naar de negerhutten om hun manier van leven te bekijken. We vonden de hutten heel laag, bedekt met bladeren van kokosnoot- en palmbomen. De bladeren dienden evenzeer als matras. In onze contreien zijn er varkenshokken die hoger en groter zijn dan enkele van deze negerhutten. Nieuwsgierig om de nieuwe woonst van de Gouverneur te zien begaven wij ons er naartoe. Wij zagen de negers de dakpannen in positie brengen en gisten dat dit effectief de woning was en inderdaad, we zagen de Gouverneur vóór zijn woning orders geven.Ik zag hier, duidelijker dan van aan de deur van het huis van de kolonel, dat hij wat leek op een pelgrim van Sint Jacob van Compostella, met zijn grote en oude versleten hoed, een vest en grote broek van grijze stof, een oude blauwe mantel en zijn borst bedekt met meerdere koperen en zilveren medaillen en een klein kruis in cederhout, afkomstig uit Jeruzalem. Ik schatte het kruis 2 duimen groot. Hij had een grote dikke stok in de hand, terwijl we hem begroetten in het voorbijgaan.
Op hetzelfde ogenblik kwam er een Europees persoon naar buiten, gekleed in een zwarte vest en witte muts. Hij ging dezelfde richting uit als wij en voegde zich bij ons. Hij praate Hollands en zei ons dat hij reeds vermoedde dat wij van het Pruissisch schip waren en dat hij tevreden was dat hij ons zag. Hij vroeg ons binnen in zijn huis, hetgeen ik graag wou, enkel uit nieuwsgierigheid om zijn manier van leven en zijn huisinrichting te bekijken. Het huis van de Hollander was niets beter dan dat van de Afrikanen. Zijn hut had dezelfde architectur als dat van de kolonel en de pastoor. Wat betreft de meubelen, kon ik geen voorkeur uitspreken. Hij bood ons een stoel en koffie met melk aan, die reeds klaar stond op de tafel. Deze drank was vergezeld van bruine suikerpoeder. Suikerriet is hier sterk aanwezig maar wordt niet genoeg verbouwd om grote hoeveelheden van te hebben. Ik vond de koffie heel lekker en naarmate de conversatie toenam besefte ik dat dit de Hollandse Consul was, waarvan onze Kapitein ons had verteld. De Consul zei dat hij hier reeds 5 jaar overleefde en dat hij hier zou blijven. Hij was afkomstig van Amsterdam en had langdurig als koopman te Lissabon verbleven. Hij was hierheen gekomen in de hoedanighied van Ontvanger der Domeinen van de Koning van Portugal, voor alle tien de Kaapverdische Eilanden. Sinds drie jaar hadden de Hollandse Staten hier hun Consul aangesteld, wat bevestigd is door patentbrieven van de Portugese Koning, waarvan hij ons een exemplaar liet zien. Ondanks dit alles wilde de Hollandse Oostindische Compagnie hem niet erkennen, niettegenstaande de goede behandelingen die hij aan hun kapiteins had gegeven en ondanks het feit dat zij tegenwoordig regelmatig halt hielden in de baai van Porto Prayo, op hun weg naar de Kaap. Bovendien weigerden de Hollandse kapiteins hem de 16 piasters per schip, waarop hij meent recht te hebben, te betalen. Hij diende meermaals tussenbeide te komen op gevaar voor zijn leven tijdens relletjes tussen de matrozen en de negers, waarbij hij deze laatste amper kon in toom houden.
Hij liet mij een Beschrijving van de 10 Kaapverdische Eilanden zien en zei me dat hij op al deze plaatsen was geweest en ze helemaal had verkend. Deze Beschrijving is zeer uitgebreid en belicht alle fauna en flora van de eilanden. De eilanden zijn zo vruchtbaar dat men met een minimum aan moeite zaden en planten zoals suiker, tabak, indigo, katoen en allerlei soorten granen zou kunnen verbouwen. Het klimaat leent zich ondanks de warmte sterk om goede wijn te produceren. Tijdens de maanden juni, juli, augustus, september, oktober en half november regent het weinig en waait de wind hoofdzakelijk uit het zuiden. Het klimaat veroorzaakt schaarsten die op hun beurt ziekten en koorts teweegbrengen. 5 of 6 jaar geleden zijn er meer dan 6000 negers overleden aan deze ziekte. Men kon niet genoeg mensen vinden om alle lijken weg te dragen. De overlevende waren totaal verzwakt en waren niet meer in staat om de begraafputten te delven.Men liet de lijken gewoon liggen op de velden en men bedekte ze met stenen en bladeren. Degene die niet begraven geraakten werden opgevreten door de vogels en de honden.
In deze stad is er trouwens geen enkele dokter of chirurgijn, apotheker en men behelpt zich met enkele kruiden als algemeen medicijn. Deze kruiden genezen de ene maar verslechteren soms ook de toestand van de zieke, afhankelijk van de temperatuur die er heerst. De inboorlingen leven volgens het maximum van de eerste eeuw en in het vertrouwen van Heilige Voorzienigheid. De reden ligt bij henzelf: met weinig moeite kan dit een Aards paradijs worden indien de luiheid hier niet zou heersen. Als deze eilanden in de handen van de Fransen, de Engelsen, de Hollanders of een ander Euopese macht zou vallen zou er meer geproduceerd worden. De Koning van Portugal haalt hier weinig uit, er is geen handel en geen inkom- of uitgaansrecht. Het is ons toegelaten om wijn, tabak, thee en alles wat we willen in te voeren en alles wat we vinden uit te voeren zonder enig recht.
De Portugese Koning zou hier binnen de tien jaar miljoenen kunnen verdienen als hij hier werklui en wijnbouwers zou naar toe sturen. De wijn zou kunnen uitgevoerd worden naar heel Afrika, het dichtsbijzijnde continent, slechts 150 mijl verwijderd van de Kaapverdische Eilanden, eveneens aan Portugal toebehorend. Vanuit de eilanden of vanaf Afrika zelf zou hij kunnen uitvoeren naar Guinea, Congo, Angola en andere Afrikaanse landen en zelfs naar Oost-Indië. Het geteelt katoen en indigo zou hier rijkdommen kunnen teweegbrengen, indien men manufacturen zou bouwen.
De Consul beweert dat de vliegenrups zich hier bevindt, waarop ik hem de vraag stel of het soms niet de Cochenille Silvestris is. Hij vertelt me nog dat er op de 10 eilanden slechts één enkele katoenfabricant is, hij verblijft in de stad Sao Tiago, en dat het een rijk man is die vele slaven tewerkstelt. Zijn producten zijn mooi afgewerkt maar zijn duur. Hij voert trouwens weinig uit. Elk jaar komen twee of drie Portugese schepen en kopen het katoen op om het vervolgens te gaan ruilen voor slaven in Guinea. Deze slaven worden dan verscheept naar Brazilië.
Ik bekeek bij hem enkel stoffen van deze manufactuur en ze leken mij zeer mooi en fijn. Het katoen van deze streken zou beter zijn dan dat van de beide Indiën. Om dit land rijk te maken ontbreekt het enkel aan goede wil en werklust.
De Consul leek mij een goede en een waakzame werkleider en amateur-koopman. Tegen 5 uur gingen wij weg bij de Consul om in onze sloep te stappen. Toen de pastoor ons zag buitenkomen bij de Consul en toen we voorbij zijn hut kwamen, wenste hij ons een goede reis, belovende dat hij voor ons zou bidden, maar dat hij geen wijn had om de mis mee op te dragen, wat hij de dag voordien reeds zei tegen onze kapitein.
Onderweg aanschouwde ik de grote armoede van deze plaats en zijn inwoners, allemaal negers en negerinnen, bijna naakt, maar sterk gebouwd. Aangekomen aan de rand van de zee zagen wij dat onze matrozen nog bezig waren water te laden. Wij profiteerden van dit feit en van het goede weer om nog een wandeling te maken. Ik zag de markt, waar men geiten, kippen, hoenen, duiven en rode patrijzen, alle soorten meloenen, citroenen, sinaasappelen en pisans en andere fruitsoorten aan de man bracht. Deze fruitsoorten zijn hier in zo’n grote getale aanwezig dat het bederft onder de bomen en in de velden. Gevogelte is hier ook talrijk, want zij leggen 5 à 6 maal per jaar eieren. Koeien, stieren, schapen en geiten zijn er ook genoeg. De Indische hanen zijn hier even smaakvol als deze uit Brazilië en men vindt er minder dan pakweg dertig jaar geleden toen de Hollanders, de Engelsen, en Zweden zich hier kwamen bevoorraden. Men kon zelfs een grote Indische Haan kopen voor een escalin in ons geld of voor een oud stoffen broek, maar momenteel dienst men er een piaster voor te betalen.
Door het feit dat de schepen zich verplicht voelen om hier voorraad in te slaan profiteren zowel de Gouverenur als de inwoners om meer te vragen voor bepaalde etenswaren. Onze kapitein had 12 Indische hanen gevraagd aan de afgesproken prijs van 1 piaster het stuk, maar voordat de 3 Hollandse schepen waren aangekomen vroeg de Gouverneur een piaster en half hetgeen onze Kapitein weigerde.
Er zijn hier ook mooie paarden, die een middelgrote hoogte hebben en de lichtheid van de Berberse paarden bezitten. De ezels zijn klein maar mooi. De neger-handelaars zijn extreem arm, de meeste hebben geen hoed of muts, hun naaktheid is amper bedekt. Hun vrouwen dragen een soort kleed zonder plooien, op hun schouder hangt een doek die alle kleuren kan hebben, zij dragen geen onderkledij en geen hoofdbedekking, schoenen of kousen. Bij de minste beweging ziet men hun naakte borst en rug. Hun kinderen zijn tot op hun 6de of 7de jaar naakt.
Vanaf deze markt stapten wij door een kokosnotenbos, gelegen aan de voet van de stad. Onder de bomen groeiden er katoenstruiken en indigoplanten. De katoenplant droeg een violetkleurige bloem, vergelijkbaar met de vorm van een Europese althea. Het blad en de kleur ervan zijn exact hetzelfde. Ik dacht eerste dat het de althea zelf was. Onder de bloem was er een groene knop. Voor hij volgroeid is is hij puntig van vorm, daarna rond, een beetje dikker dan onze dikke noten, en hij opent langs vier zijden, waar men het katoen ziet verschijnen als een bloem ontluikt. De planten bereiken de hoogte van 3 voet en hun takken groeien onregelmatig, zonder enige vorm, zoals in Nederland de “merveille de Perou” groeit.
Indigo groeit op de planten zoals salie en is op 3,5 voet volgroeid.. Deze plant draagt een klein blad zoals dragon, maar de bloem is niet zo lang en niet zo puntig en gelijkt op deze van onze linzen. Als zij verwelkt is produceert zij een soort ovaal zaadhoudertje zo groot als een middelgroot epeigle. De kleur van de bloem is helder violet en de uiteinden van de twee benedenbladeren zijn geel.
Deze twee planten planten zichzelf voort want de katoenplant heeft 8 zaden beneden in zijn knop. Deze vallen tenslotte op de grond en produceren nieuwe planten zonder het minste onderhoud. Dit geldt ook voor de indigoplant. Van deze twee planten trok ik er een aantal uit de grond om ze op het schip beter te kunnen onderzoeken. Daarna gingen wij 10 à 12 stappen verder, waar wij de matrozen water uit een zeer grote waterbak zagen scheppen. Daar bleven wij wachten tot zij naar de waterkant gingen omdat wij niet zonder gezelschap door voornoemd bos en struiken wilden gaan. Ondertussen moest ik almaar dit fijn en aangenaam land bewonderen. Toen de zon onderging en de matrozen hun tonnen hadden gevuld, keerden wij samen met hen terug doorheen het bos. De aangename Zephyr voelde aangenaam aan na de verzengende hitte die wij beleefden. We bevinden ons hier trouwens op 15 graden noorderdbreedte. Ik zou van deze wind de hele nacht kunnen genieten.
Toen wij bij de sloep aankwamen bevonden de markt-verkopers met hun waren zich daar nog steeds. Ze blijven daar net zolang tot ze hun waren allemaal aan de man hebben gebracht of zolang er schepen in de baai liggen, desnoods blijven ze er ’s nacht onder de blote hemel slapen. Voor ik in de sloep stapte, stapte een grote struise neger op mij af, met een spies in de hand. Hij presenteerde mij een paar sinaasappelen en sprak goed Frans. Ik wou deze waren niet aannemen daar ik vermoeid was en omdat de boot ging vertrekken. Tenslotte accepteerde ik ze toch maar, omdat hij me een beetje schrik inboezemde en omdat ik hem moest vorbijlopen. Ik beloofde hem tabak als ik terug aan land zou komen. Ik vroeg hem of hij reeds in Europa was geweest daar hij zo goed Frans praatte, waarop hij me negatief antwoordde. Mijn compagnon Stuart, boekhouder van de handelsboeken, die geen Frans sprak, vroeg mij wat de neger zei of wat hij wou. Ik deed hem de uitleg in het Vlaams en eerst gaf hij me wat tabak om hem aan de neger te geven. Deze was zeer tevreden en bedankte ons duizend maal waarop hij wegging. Een andere neger die ons de tabak had zien geven in ruil voor 2 sinaasappelen, deed ons hetzelfde voorstel maar in het Portugees, de landstaal. We deden alsof we geen tabak meer hadden. We hadden schrik om door al deze tot de tanden bewapende negers omringd te worden en terwijl de duisternis intrad sprongen we op de rug van de matrozen, die ons terstond naar de sloepen droegen. Toen ik met de eerste neger aan het praten was, merkte ik op dat de anderen, die ons omringden allemaal, rozenkransen, medailles en kruizen op hun kraag of op hun borst droegen . Sommigen droegen zelfs een kruis van 10 à 12 duim dat aan een rode of zwarte koordje hing.Ze noemden zichzelf Buono Christiano, maar ik denk dat ze zich enkel zo noemen als de gelegendheid zich voordoet, zoals de Pastoor, de Kolonel, de Consul en de Gouverneur ons reeds vertelden. Uit luiheid is dit het eerste wat zij willen ruilen tegen fruit met de Europeanen. Kledij komt voor hen op de tweede plaats. Hoe meer schepen hier aankomen hoe luier dit volk wordt. Voor hen kost het geen enkele moeite wat fruit te gaan rapen in de velden.
17 nov
Om elf uur hadden wij de eer om de Gouverneur van Porto Prayo bij ons aan boord te ontvangen. Hij was vergezeld van zijn luitenant. De Gouverneur is hier geboren, uit Portugese ouders, zijn luitenant is een grote en struise neger. De kapitein nodigde hen uit tot het nuttigen van de soep. De Gouverneur excuseerde zich dat hij geen saluutschoten had afgeschoten bij het binnenvaren van ons schip in de baai, daar hij geen poeder genoeg meer had. Toen hij bij ons aan boord stapte werd hij begroet door 9 schoten van onze artillerie. Ik had de eer om met de Excellentie te dineren. Daar het vandaag vrijdag was werd hij onthaald op gedroogde en gezouten vis, uit het scheepsproviand. De kapitein beveelde nadien nog 3 schotels patisserie te bereiden, wat de Excellentie zeer waardeerde en evenzeer nuttigde. De luitenant echter kon niet eten. Hij was zeeziek geworden door de bewegingen van het schip. Om 5 uur in de namiddag werd de Gouverneur en zijn luitenant terug aan land gebracht met een sloep. Hij werd door ons begroet met 9 kanonschoten.
Om 6 uur ving de verantwoordelijke voor de wijnkelder met een spies een grote vis van 4,5 voet, wegende ongeveer 8 pond. Alleen de kapitein herkende deze vissoort. Hij vertelde ons dat deze vis in het Frans de “Kapitein” heet en dat hij heel lekker was. Hij komt veel voor aan de eilanden van Bourbon en Mauritius. Toen men deze viste opensneed om hem te kuisen leek zijn vlees op dat van een rund. Dezelfde avond werd hij door ons genuttigd. Ik vond dat hij had smaakte naar eturgeon en vond hem niet zo lekker als de stuurmannen mij hadden beloofd. Onze kabeljauw, tarbot en schelvis waren 100 maal lekkerder. De Engelse fregat, geladen met kamelen vertrok vandaag naar Oost-Indië. Onze supercarga vroegen de Engelsen brieven te bezorgen aan de beheerders van de Compagnie van Emden en aan hun ouders, wat zij graag wilden doen. Ik bezorgde hen ook een brief, gericht aan de heer directeur van Ertborn, uit Antwerpen. De Engelse kapitein rekende erop binnen 3 à 4 maanden met de Genade Gods terug in Engeland aan te komen.
18 nov
Tegen de middag wierp een ander Engels schip dicht tegen ons vaartuig het anker uit. Wij hoorden dat dit schip uit Guinea afkomstig was en dat zijn lading, bestaande uit kamelen bestemd was voor Oost-Indië. Beide Engelse schepen waren op dezelfde dag uit Portsmouth vertrokken. Deze nieuwe vorm van handel zal wel lucratief zijn, daar wij in relatief korte tijd vaartuigen zagen passeren met dezelfde lading. ’s Avonds kwamen de Kapitein van dit schip en zijn adjunct onze Kapitein begroeten. De Engelsen werden prompt uitgenodigd voor het avondmaal. Om 10 uur keerden ze terug aan boord van hun eigen schip.
19 nov
Om 5 uur ’s ochtends lichtte het tweede Engelse schip zijn anker om naar zijn bestemming te vertrekken. Haar vertrek werd bespoedigd door het feit dat het andere Engelse schip reeds twee dagen eerder was vertrokken. Laatstgenoemd schip had geen water en fruit opgeslagen om geen tijd te verliezen in vergelijking met het andere schip en om te trachten de concurrentie voor te zijn.
Om 7 uur arriveerden in de baai 3 Hollandse schepen. Het eerste schip dat de leiding had, begroette de stad met 9 schoten, het tweede met 7 schoten, het derde schip vuurde gewoon niet. Ons schip werd helemaal niet begroet, hetgeen onze kapitein niet erg vond, vermits hij wederom poeder kon uitsparen, niettegenstaande beval hij onze kanonnier zich klaar te houden en de verlichting intact te houden in het geval de Hollandse Republiek het Respect zouden betonen voor een Pruissisch schip.
Daar het vandaag zondag was gingen de Kapitein en de Rooms-Katholieken naar Porto Prayo om er de eucharistie bij te wonen. Ik maakte eveneens deel uit van het gezelschap. Ik was zeer verheugd om een tweede keer voet aan wal te zetten op Afrikaans gebied en meer nog: om deel te nemen aan Heilige Misoffer, waaraan ik reeds 7 weken had verzaakd. We waren amper aan wal of de Gouverneur had reeds een muildier voor de Kapitein laten klaarzetten, waarvan laatstgenoemde zich kon bedienen om de berg te beklimmen. Wij gingen aan land recht over de woning van de Pastoor. We gingen binnen voor een onderhoud dat ongeveer een kwartier duurde en na een poosje gerust te hebben bracht de Pastoor ons naar de kerk. Voor de poort zagen we de Kolonel en de Consul staan. De Pastoor ging eerst binnen en presenteerde aan de Kapitein en de Kolonel gewijd water met bosjes bladeren van kokosnootbomen, waarop de Kapitein en de Kolonel plaats namen aan het begin van het Koor. Wij posteerden ons enkele treden achter hen tussen een ballustrade rechtover het altaar aan de linkerkant. Voor we het Koor ingingen zagen we op onze rechterkant eveneens een altaar. Dit koor en zijn twee altaren waren gescheiden door een ballustrade. Tussen deze ballustrade en de kerkpoort stonden de kerkgangers, de vrouwen tegen de ballustrade en de mannen achter de vrouwen. Voor de Mis begon bewonderde ik deze kapel. Haar meubelen waren zeer oud. Het grote altaar had in plaats van een schilderij een tabernakel van verguld en licht versleten hout. Het had een hoogte van twee en half voet. Langs achter was er en klein stukje inlands ingelijst katoen. De rest van de muur en van heel het koor was bedekt met stenen, bestreken met aardewerk in mozaik, waarvan ik vermoedde dat ze uit Delft afkomstig waren.
De muren van de twee voorste altaren waren evenzeer bedekt met deze stenen tot aan de ballustrade en tot aan het dak. De kapel was niet overwelfd, zijn hoogte tot aan het midden van het dak bedroeg ongeveer 18 voet op een breedte van 16 voet en een diepte van 35 voet, het lage koor inbegrepen. Er was slechts één enkel venster zonder beglazing aan de linkerzijde van het altaar. De rest van het daglicht kwam binnen via de grote poort en door een kleinere ingang aan de linkerzijde van de hoofdingang. Boven de poort, helemaal tegen het dak was er nog een rond venster, dat evenens geen beglazing bezat, vermits er in dit land nergens geen te vinden is.
Ik was wel verwonderd dat deze kapel zo verzorgd en rein was vergeleken met de grote armoede van deze plaats. Het linnen van de pastoor was zeer wit, zoals dat van de altaren, maar oud en slecht onderhouden. Toen de Mis gedaan was brachten wij de Pastoor naar zijn huis rechtover de kapel. Ondertussen hadden de matrozen voor de Pastoor een korf met 14 flessen wijn gebracht. De Kapitein beval de korf openen en presenteerde de wijn aan de Pastoor om de mis er mee op te dragen, of om hem te drinken op zijn heilige gezondheid. De pastoor beloofde te bidden voor de Kapitein en voor ons allemaal.
Wij verlieten deze plaats en begaven ons naar de Kolonel, waar de slaven wat groenten aan het verslepen waren voor het schip, met name wat waterkers, een soort kool en wat postelijn. De matrozen vervoerden het aan boord van hun sloep. We maakten onderweg onze begroetingen over aan de Gouverneur, terwijl wij meerdere negers en negerinnen zagen terugkeren van de Mis naar hun hutten. De belangrijksten droegen Spaanse degens of hadden een stok in de hand. De meesten droegen witte linnen hemden of vesten en kniebroeken. De vrouwen van de belangrijkste eilandbewonders droegen ook hemden en hun hoofd was omwonden met een soort kleine witte of zwarte linnen of katoenen tulband die een hoogte hadden van 3 vingers. De top van hun hoofd was geschoren en was niet bedekt. Ze droegen allemaal zwarte overtrekken van ruwe zijden stof of wit-blauw gestreept katoen over hun schouders.
Ik bemerkte reeds van in de kerk dat zij mekaar begroetten door hun rechterhand op de schouder van hun naaste te leggen, gevolgd door een kleine buiging met hun hoofd. Ook de mannen begroetten elkaar eerbiedig. Deze mensen leken mij heel tevreden, berustend in hun armoede. Eigenlijk was er weinig volk in de kerk. Ik denk dat diegene die zich niet deftig kunnen kleden zich van deze dienst onthouden. Niettegenstaande zag ik in de kerk enkele vrouwen en meisjes zonder hemd, maar ze hadden hun borsten bedekt of omhuld met linnen, dat ze langs hun rug aandrukten. Deze vrouwen bedekten half hun hoofd met ruwe zijden stoffen, die ze boven hun gezicht oplichtten op dezelfde manier als bij ons. Geen enkel individu droeg kousen of schoenen, van de twee maal dat ik in Porto Prayo was heb ik geen enkel persoon gezien die schoenen of kousen droeg. De kerkstoelen zijn houtconstructies van 1.5 voet hoogte op 0.5 breedte.
Aangekomen bij de Gouverneur die zich in het gezelschap van de Consul bevond, bood eerstgenoemde ons sinaasappelen aan en excellente punch van rum of suikerbrandewijn van, volgens zijn zeggen, inlandse makelij. Onze kapitein vond hem lekkerder dan de rum uit de Indiën. Hij had een witte kleur en was zo helder als fonteinwater. Het sap wordt hier uit ruikerriet, waarvan hier weinig geteelt word, gedistilleerd. Onze kapitein wou enkele kannen kopen maar de prijs lag zo hoog dat hij zich voor het ogenblik nog wat inhield.
De Gouverneur wou nog niet dat wij weggingen en spoorde de Kapitein en zijn gevolg aan om te blijven voor het diner. Hij wou zelfs dat alle scheepsofficieren bleven mee-eten en vermeldde erbij dat hij genoeg bedienden had om een ernstig maal te serveren. En inderdaad, de tafel was op een mum van tijd gedekt. We zagen een kistje waarin het zilveren bestek mooi lag opgeboren in amfiteatervorm. De sinaasappelen werden ons reeds geserveerd, alsook de punch die in een zeer grote en antieke kan werd geserveerd bovenaan bedekt met een servet, geplooid in suikerbrood, waaronder een wit brood lag. Het kwam juist uit de oven, want het was nog warm toen we het aansneden. Het brood bestond uit Portugees graanmeel, dat de Portugese schepen hier achterlaten als geschenk voor de Gouverneur of andere vooraanstaanden in de stad.
23 nov
Nog voor het krieken van de dag gaf de Kapitein de opdracht om te vertrekken. Zoals het een goede Kapitein beaamde gaf hij de opdracht de stad Praia te begroeten met 9 kanonschoten. Onder een gunstige en strakke noordoostenwind vaarden wij voorbij de Hollanders en begroetten hen enkel door hen ons achtersteven te tonen. De Gouverneur van Praia liet 7 kanonschoten afvuren vanuit zijn fort. Het kruit was hem als geschenk bezorgd door onze kapitein met de bedoeling de toekomstige relaties met Pruisen veilig te stellen. Het was trouwens de allereerste maal dat er hier een Pruissisch schip aanmeerde. Zelfs indien de Gouverneur poeder zou hebben gehad, was hij nog niet verplicht geweest om aan een voor hem Onbekende Mogendheid zoals Pruisen deze eer te bewijzen. De Hollanders anderzijds betoonden een gebrek aan respect, door Pruisen, een land waar ze nochtans niet onvertrouwd mee zijn, in Afrika niet te hebben begroet.
25 nov
Sinds ons vertek uit Praia genoten wij van noordoostelijke Passaatwinden, vergezeld van regenvlagen. Vandaag kenden wij een aangename dag, eveneens met een noordooster zoals de voorbije twee dagen. Op de middag meetten wij onze positie op waaruit wij konden opmaken dat wij ons op de 10de graad, 21ste minuut bevonden. Voor en na de middag zagen wij ononderbroken kleine vliegende vissen, waarvan zich drie exemplaren in onze zeilen boorden en door onze matrozen prompt werden opgeraapt. Tijdens de namiddag doorboorde een andere matroos een bonito met een speer. Deze vis is één van de lekkerste die zich in deze zeeën ophoudt. Rekening houdend met de hitte liet de kapitein de vis reeds voorbereiden voor het avondmaal. Als men de bonito een dag langer zou hebben laten liggen was hij zeker bedorven geweest. Ik heb er een stukje van geproefd en vond hem zeer lekker, doch een beetje droog, zoals alle vissen van deze zeeën. Zijn kop lijkt een beetje op deze van de zalm, zijn lichaam op dat van een karper, met uitzondering van de staart. Zijn huid heeft de kleur van onze paling.